Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wat zult gij dan doen, [75]gij verwoeste? Al [76]kleeddet gij u met scharlaken, al versierdet gij u met gouden sieraad, al schuurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u [toch] tevergeefs oppronken; de [78]boelen versmaden u, zij zullen uw [79]ziel zoeken. 75. Dochter Zions, gelijk in vs.31, dat is, gij die verstoord, of verwoest zult worden. 76. Op zijn afgodisch en heidens, om uwen vijanden te behagen en te vermurwen; gelijk de hoeren zich oppronken om de boelen te behagen. 77. Al versierdet en blankettet gij u zozeer en dikwijls, dat uw aangezicht of wangen daarvan kwamen te splijten en te scheuren. 78. De Babyloniers, die u zoeken machtig te worden. 79. Dat is, naar het leven staan. Zie 2 Sam.4:8.